Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9014

Datum uitspraak2004-08-27
Datum gepubliceerd2004-10-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/36729
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / ongewenstverklaring / uitzetting / Burundi. De ongewenstverklaarde vreemdeling is afkomstig uit Burundi. Voor Burundi geldt een categoriaal beschermingsbeleid. Verweerder heeft ter zitting aangegeven de vreemdeling in afwijking van het beleid te willen uitzetten naar Burundi. Nu niet is gebleken dat verweerder bij de uitzetting onvoldoende voortvarend te werk gaat, neemt de rechtbank voldoende zicht op uitzetting aan. De ter zitting verwoorde grieven gericht tegen de beslissing om de vreemdeling ondanks hoofdstuk C8 Vc 2000 naar Burundi te verwijderen leiden niet tot het beoogde resultaat, gezien het beperkte beoordelingskader van deze bewaringsprocedure. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Zitting houdende te Zutphen Registratienummer: AWB 04/36729 VRONTN Datum uitspraak: 27 augustus 2004 UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende: A geboren op [...] 1972, van Burundische nationaliteit, alias A, verblijvende in huis van bewaring te Tilburg, IND dossiernummer 0006292094, eiser, gemachtigde: mr. W.B. Knook, advocaat te Breda, tegen DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE verweerder, gemachtigde: mevrouw N. El Aidi, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 augustus 2004 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld. Verweerder heeft op 13 augustus 2004 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 20 augustus 2004. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw 2000 dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2 Naar het oordeel van de rechtbank kan het besluit tot oplegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring wegens het vermoeden van onttrekking aan uitzetting toetsing in rechte doorstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser -zoals ook in het besluit is aangegeven - veroordeeld is ter zake van een misdrijf, ongewenst is verklaard, niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit, niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien, zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn, geen vaste woon-/verblijfplaats heeft en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000. 2.3 De procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. Dit is ook niet in geschil. 2.4 Ter zitting heeft eisers gemachtigde betoogd dat de bewaring geen doel meer dient. De Burundische nationaliteit van eiser wordt niet langer in twijfel getrokken en in verband met het ten aanzien van Burundi gevoerde categoriale beschermingsbeleid wordt naar dat land niet uitgezet. Er is derhalve geen sprake (meer) van zicht op uitzetting. De rechtbank volgt dit betoog niet. Vastgesteld wordt dat eisers gemachtigde (de facto) een beroep heeft gedaan op het landgebonden asielbeleid zoals dat is neergelegd in onderdeel C8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), en waarin verweerder zijn beleid heeft neergelegd ter zake van de beoordeling van asielaanvragen van personen van Burundische nationaliteit. Dit beroep leidt echter niet tot het oordeel dat geen zicht (meer) bestaat op uitzetting, nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat in verband met de ongewenstverklaring van eiser d.d. 20 juli 2004 het voornemen bestaat om eiser, in afwijking van (naar zal zijn bedoeld) het beleid uit onderdeel C.8 van de Vc 2000, wel naar Burundi uit te zetten. Verder wordt in aanmerking genomen dat eiser op 21 juni 2004 is gepresenteerd bij de vertegenwoordiging van Burundi, dat op 15 juli 2004 bericht is ontvangen dat eiser uit dat land afkomstig is en dat vervolgens op 2 augustus 2004 een aanvraag om afgifte van een laissez-passer is gedaan bij de vertegenwoordiging van Burundi. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat geen zicht op uitzetting bestaat en evenmin dat verweerder niet met voldoende voortvarendheid aan die uitzetting werkt. Van feitelijke beletselen voor uitzetting naar Burundi is voorts niet gebleken. De ter zitting verwoorde grieven gericht tegen de beslissing om (te pogen) eiser, ondanks het bepaalde in onderdeel C.8 van de Vc 2000, naar Burundi te verwijderen kunnen, gelet op het beperkte beoordelingskader van deze bewaringsprocedure, niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat. 2.5 Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. 2.6 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2004 in tegenwoordigheid van A.A. Hommel als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op: